Opeens hoorde ik het geluid van verkreukelend aluminium.
Met de auto stond ik op station Nijmegen, een treinreiziger op te wachten. Voor mij reed iemand weg, dus schoof ik een plaatsje op in de rij met wachtende auto’s.
Toen snerpte dat akelige geluid van blik dat verkreukelt.
‘Nee hè, ik heb waarschijnlijk een deuk in het rechterportier gereden. Wat een sukkel ben ik toch. Waarom let ik niet beter op die paaltjes? Daar ben ik natuurlijk te dicht langsgereden.’
Eerst bleef ik nog even in de auto zitten, de confrontatie met de deuk uitstellend. Toen raapte ik alle moed bij elkaar om de schade te inspecteren.
Hé, ik stond gewoon netjes dertig centimeter van de paaltjes vandaan. Nergens een deuk te bekennen. Wel lag pal achter de rechter voorband een platgereden blikje chocolademelk.
Al die verwijten over ‘niet goed opletten’ waren dus onterechte opmerkingen van mijn innerlijke criticus. De zon scheen de hele tijd al, maar opeens kon ik ervan genieten.